Gedeputeerde Grashoff weerspreekt kritiek van Statenlid Vreugdenhil
Vreugdenhil had een interpellatie - een uitnodiging tot een debat - aangevraagd omdat hij vindt dat eerst de stikstofuitstoot van de industrie in beeld moet zijn, alvorens er een besluit wordt genomen over de landbouw.
Volgens Vreugdenhil is het provinciale toezicht op de uitstoot van stikstof door industrie een stuk minder streng dan die van veehouderijen. Volgens het CU-SGP Statenlid is intussen ‘overduidelijk dat de uitstoot van de industrie groter is dan in 2017 bekend was’. Het Statenlid liet zijn interpellatie vergezeld gaan van een viertal voorbeelden van industriële bedrijven, onder wie Saint-Gobain Isover in Etten Leur, waarbij de vergunning niet op orde is of waar hij vraagtekens bij zette.
Volgens gedeputeerde Grashoff verandert het totale beeld niet, ook niet als er een 50 procent afwijking zou zijn bij de industriële uitstoot. „Dan praat je voor bedrijven en energiecentrales over 2,4 procent in plaats van 1,8 procent”, wijzend op de relatief veel grotere bijdrage van de landbouw (46 procent) volgens RIVM.
Gelijke monniken, gelijke kappen
Gedeputeerde Grashoff onderschreef het uitgangspunt ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. „Het lijdt geen twijfel dat ook industrieën die een vergunning nodig hebben, hierover moet beschikken. Met een beperkt aantal bedrijven voeren wij nog pittige discussie.”
Volgens de gedeputeerde vallen 400 bedrijven onder provinciaal toezicht: 22 hiervan zijn in procedure, 100 tot 175 zijn niet-vergunning-plichtig en de rest heeft een vergunning. Hij voegde er wel aan toe dat dit “kan veranderen door de uitspraak van de Raad van State”. De gedeputeerde wees er op dat Brabant 200.000 inrichtingen heeft, die onder gemeentelijk toezicht vallen. Voor de stikstofuitstoot van deze bedrijven heeft hij ‘het beeld niet scherp’, hoewel hij erop wees dat het overgrote deel van deze bedrijven niet vergunningplichtig is.
Wat de vier door Statenlid Vreugdenhil genoemde bedrijven betreft erkende Grashoff dat de provincie er bij Saint-Gobain Isover ‘fors bovenop moet zitten’. Het bedrijf is aan de beurt om een vergunning te krijgen. „Als er iets is veranderd aan de referentiesituatie, dan heeft het bedrijf een fors probleem.” Statenlid Ton Ludwig, een partijgenoot van Gedeputeerde Grashoff, zei dat hij de situatie zorgelijk acht en vindt dat alle bedrijven een natuurvergunning moeten hebben.
Tanja van de Ven (CDA) vond de discussie prematuur, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar is. „Het aandeel van de uitstoot per sector moet eerlijk worden vastgesteld.” Ze wees erop dat het CDA met deze cijfers in de hand hier in de Statenvergadering van 13 december een nader standpunt over zal innemen.
Achterstand bij handhaving
Vreugdenhil vroeg de gedeputeerde ook waarom er een achterstand was bij de handhaving bij industriële bedrijven. Volgens het Statenlid zijn nog maar 27 van ruim te controleren industrieën daadwerkelijk gecontroleerd. Grashoff antwoordde dat dit enerzijds te maken had met capaciteitsproblemen bij de omgevingsdiensten, anderzijds omdat de provincie na de uitspraak van de Raad van State op 29 mei de controles waren stilgelegd. „Sinds 11 oktober worden de controles weer uitgevoerd”, aldus de gedeputeerde. Vreugdenhil wilde weten waarom de controles bij de industrieën ‘on hold’ waren gezet, terwijl deze in de agrarische sector zijn doorgegaan.
Opmerkelijk was de irritatie bij commissaris van de Koning en Statenvoorzitter Wim van de Donk die zijn collega bestuurder Grashoff berispte over de lange aanloop die hij telkens plachtte te nemen bij het beantwoorden van vragen. Van de Donk vroeg Grashoff en ook de Statenleden concreet bij de vraagstelling te blijven en niet uit te wijden.
Tekst: Henny Lenkens
Beeld: ChristenUnie